Column: Dokter ik voel me zo…

Ik moet zelf zo wat op omvallen staan, alvorens ik de stap naar mijn huisarts waag. Niet dat ik bang ben voor een dokter. Integendeel! Nee ‘t is die vervloekte wachtkamer die me al van kinds af aan tegenstaat. Het is dat mijn vrouw er al weken op aandringt omdat zij zich méér dan ernstige zorgen maakt over mijn slechte algehele gezondheid, anders was ik tot op de dag van vandaag voor mijn nieuwe huisarts alleen maar een digitaal dossier gebleven en fysiek de grote onbekende.

 

Als ik dan eindelijk al mijn moed bij elkaar hebt geraapt en al groetend, wat overdreven joviaal de wachtkamer binnenstap, blijft het op wat onverstaanbaar gemompel na doodstil. Een doorsnee van onze multiculturele wijk is hier verzameld. Al snel word ik overrompeld door wat indringende lichaamsgeuren. Een rijke mélange van Hollandse spruitjes, gefermenteerde vis en harissa, afgemaakt met wat penetrant angstzweet. De sfeer voelt ietwat bedreigend aan, alsof je van hier direct naar de slachtbank wordt geleid. De meeste van de aanwezige verschuilen zich om ieder contact te vermijden, angstvallig achter een van de overjarige tijdschriften die zo het zich laat aanzien, nog stammen van ver voor de laatste gloriejaren van mijn Willem II. Slechts een enkeling, die zichzelf blijkbaar erg graag hoort, waagt zich hier schoorvoetend een gesprek aan te gaan, dat veelal gaat over de meest verschrikkelijke ziekten. Af en toe onderbroken door een onverwachts gelukzalige kreet van ‘Heb ik ook gehad!’. Net als onkruid onuitroeibaar is, volgt ook hier - de ene na de andere meest ernstige ziekte zich in rap tempo op. 

Ik word uiteindelijk gered door een nog piepjonge arts die me zijn spreekkamer binnenloodst, waar tot mijn verrassing het mooiste shirtje van Nederland vakkundig ingelijst de verder klinisch witte wand siert. Mijnheer Sooike, wat kan ik voor u betekenen? Ik vertel hem dat ik al ’n tijdje niet lekker in mijn vel zit, of misschien hier wat toepasselijker gezegd in de wedstrijd. Met de piek van mijn algehele ongesteldheid vooral in de weekenden. Dat ik amper nog aan slapen toe kom en me ontzettend deprie voel, alsof ik in een soort van identiteitscrisis ben beland. Ik vertel hem enigszins ontdaan met trillende onderlip dat mijn clubliefde tot in mijn diepste vezels zit en dat dit ook altijd wel zo zal blijven, maar dat de verliefdheid de laatste tijd wat is zoekgeraakt. 

Ik maak me ernstig zorgen om mijn club, omdat de beeldvorming bij een Betaalde Voetbal Organisatie nu eenmaal voor het grootste deel wordt bepaald door de resultaten en spelbeleving van het éérste elftal. De arts kijkt me begrijpend aan en zegt dat ik slechts één van de velen ben die bij hem aanklopt met wat hij noemt ‘Het Tricoloritis Stress Syndroom’ (TSS). Hij adviseert me vooral vertrouwen te houden, omdat het glas volgens hem nog altijd méér dan halfvol is en moeizame wegen doorgaans vaak naar de meest mooie bestemmingen leiden. ‘Lees even geen sport-bijlagen of -bladen. Blijf vooral even weg uit Breda en laat je hoofd niet hangen als je ook je schouders kunt ophalen’ is het laatste wat hij me wil meegeven. Enigszins verbluft door zoveel wijze woorden verlaat ik zijn praktijk. Toe aan een stevig bakje troost!

Sooike

 

Bericht delen